Actualiteiten jurisprudentie geluid - november 2025
Een selectie van de uitspraken die in de periode van 1 oktober tot met 5 november zijn gedaan door de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (“de Afdeling”). Over jaargemiddelde normen, laagfrequent geluid en de onmogelijke omzetting van een voormalige agrarische bedrijfswoning tot burgerwoning.
Handhaving
Jaargemiddelde norm niet onevenredig: ABRvS 22 oktober 2025, ECLI:NL:RVS:2025:5069
In deze uitspraak gaat het over geluidsoverlast die wordt ervaren door een omwonende van het Windpark Netterden-Azewijn. Hij verzoekt om handhavend op te treden. De gemeente onderzoekt de geluidbelasting en komt tot de conclusie dat wordt voldaan aan de geluidnormen, juist omdat het jaargemiddelde normen zijn.
De omwonende vindt dat die jaargemiddelde normen voor hem onevenredig uitpakken (strijd met evenredigheidsbeginsel), omdat een verzoek om handhaving nooit tot succes kan leiden. Hij doet daarbij tevens een beroep op artikel 8 Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM). Dit artikel geeft een ieder het recht op respect voor zijn privéleven, zijn familie- en gezinsleven, zijn woning en zijn correspondentie.
De Afdeling is van mening dat het niet onevenredig is om de normstelling van dB Lden en dB Lnight toe te passen. Dit is nu eenmaal de wettelijke norm. Dat het een jaargemiddelde dosismaat is, maakt niet dat daarmee onvoldoende bescherming tegen geluid wordt geboden. Als een jaargemiddelde norm wel onevenredig zou zijn, dan zou dat op onaanvaardbare wijze in strijd zijn met het beginsel van rechtszekerheid en het legaliteitsbeginsel, die ook wettelijk zijn vastgelegd (en essentieel zijn voor de initiatiefnemer). Van strijd met artikel 8 EVRM is om dezelfde reden geen sprake.
De gemeente heeft dus terecht geweigerd om handhavend op te treden.
Dat het lastig kan zijn om handhaving te vragen van een jaargemiddelde geluidnorm, maar dat dit niet betekent dat die norm onvoldoende bescherming biedt tegen geluidhinder, is al in diverse uitspraken eerder uitgemaakt. Die uitspraken gaan overigens bijna allemaal over windparken (zie ook ECLI:NL:RVS:2025:2855 en ECLI:NL:RVS:2023:1433).
Handhaving laagfrequent geluid ondergrondse gasopslag Norg: ABRvS 5 november 2025, ECLI:NL:RVS:2025:5341
Ook in deze zaak wordt de geluidnorm ter discussie gesteld. Omwonenden van de ondergrondse gasopslag Norg vragen om handhaving omdat zij geluidsoverlast ervaren. Zij stellen daarbij dat de geluidsoverlast moet worden beoordeeld met behulp van een dB(C) weging of met toepassing van een ongewogen dB(Z) registratie. In de omgevingsvergunning is de geluidnorm echter opgenomen in dB(A). Aan die norm wordt voldaan, dat is met onderzoek vastgesteld. Daarom is er formeel geen sprake van een overtreding en kan dus niet handhavend worden opgetreden. Het argument dat een dB(A) norm ongeschikt is om laagfrequent geluid te meten, stuit hierop af.
De Afdeling lijkt impliciet wel te stellen dat de omwonenden het anders hadden moeten aanpakken. Hoe dan? De omgevingsvergunning is al in 2011 verleend en dus onherroepelijk.
Het omgevingsrecht (nu, maar voorheen ook) geeft de mogelijkheid om een verzoek in te dienen om een omgevingsvergunning te actualiseren of te wijzigen in het belang van de bescherming of de kwaliteit van het milieu. Het bevoegd gezag kan ook op eigen initiatief handelen. Dit zijn echter geen eenvoudige zaken, indien de stand der techniek hiertoe niet concreet dwingt. Maar dit zou een route kunnen zijn om een andere norm toegepast te krijgen.
Ruimtelijke plannen
Persoonsgebonden overgangsrecht voormalige agrarische bedrijfswoning (deel 2): ABRvS 1 oktober 2025, ECLI:NL:RVS:2025:4649
Deel 1 van deze zaak hebben we eerder al besproken in Geluidnieuws. Het gaat om een voormalige agrarische bedrijfswoning die is afgesplitst van het (in dit geval) loonbedrijf en thans wordt gebruikt als burgerwoning.
Het loonbedrijf en de bedrijfswoning liggen op zeer korte afstand van elkaar. Het loonbedrijf verzet zich tegen het gebruik van deze woning als burgerwoning, en stelt dat haar bedrijfsvoering hierdoor wordt beperkt.
De bedoeling van de gemeente is dat het gebruik van de bedrijfswoning als burgerwoning nog tijdelijk mag worden voortgezet, maar dat dit met een persoonsgebonden overgangsrecht op enig moment moet eindigen. Om de bestaande feitelijke situatie in stand te houden, moeten wel allerlei geluidmaatregelen worden getroffen, zoals het plaatsen van geluidschermen en het realiseren van diverse dove gevels. Deze maatregelen worden als voorwaardelijke verplichting opgenomen in het bestemmingsplan. Dit ging in eerste instantie fout, zoals wij in 2023 al beschreven, en de gemeente kreeg de mogelijkheid om een herstelbesluit te nemen. Dat herstelbesluit is nu beoordeeld door de Afdeling.
Nadat het herstelbesluit is genomen, en vaststaat (mede door een rapport van de STAB) dat wederom allerlei fouten zijn gemaakt bij het beoordeling van de akoestische situatie, blijkt – kennelijk – dat de bovenverdieping van de woning niet meer wordt gebruikt als verblijfsruimte. De gemeenteraad stelt als finale maatregel (of als finale strohalm) voor om nóg een voorwaardelijke verplichting op te nemen in het bestemmingsplan, namelijk dat het gebruik van de bovenverdieping als verblijfsruimte niet is toegestaan. Hoop doet leven, moet de gemeente gedacht hebben.
Helaas mag dat niet baten. De Afdeling is van mening dat de laatste voorwaardelijke verplichting, te weten dat de woning op de verdieping niet meer voor verblijf mag worden gebruikt, terwijl de ruimtes daarvoor wel geschikt zijn, niet acceptabel is. Dat nog afgezien van de fouten die in de akoestische rapporten zijn gevonden en de verschillende standpunten die zijn ingenomen bij het herstelbesluit. De Afdeling is van oordeel dat de handhaafbaarheid van deze voorgestelde bestemmingsplanregeling bij voorbaat ernstig moet worden betwijfeld. Een dergelijke bestemmingsplanregeling acht de Afdeling in strijd met de goede ruimtelijke ordening.
Het bestemmingsplan gaat volledig onderuit voor deze locatie en het oude bestemmingsplan geldt weer, hetgeen betekent dat het gebruik van de woning gekoppeld moet zijn aan de bedrijvigheid. Het gebruik van de woning als burgerwoning is niet toegestaan. De Afdeling geeft zelfs nog een trap na en stelt dat er bij de Afdeling gerede twijfel bestaat of met een bestemmingsplan kan worden bereikt dat het tijdelijke gebruik van de woning met een vorm van persoonsgebonden overgangsrecht als burgerbewoning naast het loonbedrijf wordt toegestaan. Kortom: de Afdeling stelt vast dat hetgeen de gemeente voor ogen had, ondanks alle potentieel te treffen maatregelen, eigenlijk helemaal niet mogelijk is.
De Afdeling schrijft op dat zij zich realiseert dat dit verstrekkende consequenties heeft voor de huidige bewoners. Fijn uiteraard dat de Afdeling meeleeft, maar daar hebben de bewoners natuurlijk niets aan, al stond deze uitspraak waarschijnlijk al in de sterren geschreven. Het loonbedrijf en deze woning liggen immers op minder dan 5 meter afstand van elkaar.