Inhoud

  • Sarphatistraat 7
    1017 WS Amsterdam
    logo-gemeente-amsterdam (1)
  • Kastanjelaan 400
    5616 LZ Eindhoven
    eindhoven_pms485_liggend_bb (1)
  • Aert van Nesstraat 45
    3012 CA Rotterdam
    Group 47

Actualiteiten jurisprudentie geluid – mei 2023

Een selectie van de uitspraken die in de periode van 26 april tot met 17 mei 2023 zijn gedaan door de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (“de Afdeling”). Over de Railterminal Gelderland, de uitsterfregeling voor woningen op het industrieterrein in Rheden, succesvolle plannen voor starterswoningen en de huisvesting van arbeidsmigranten en het afdwingen van een absorberend geluidscherm.

Ruimtelijke plannen

Railterminal Gelderland: ABRvS 26 april 2023, ECLI:NL:RVS:2023:1664

Provinciale Staten hebben het inpassingsplan “Railterminal Gelderland” vastgesteld. Daarbij zijn ook hogere grenswaarden voor geluid vastgesteld voor een drietal woningen. Het is een omvangrijk plan dat bestaat uit meerdere gecoördineerd voorbereide besluiten en een stapel onderzoeken. Zowel de gemeente Overbetuwe als een aantal omwonenden hebben beroep ingesteld. De Afdeling heeft de STAB ingeschakeld om te adviseren over o.a. de verkeersbewegingen en de geluidbelasting.

Representatieve maximale invulling planmogelijkheden

De Afdeling oordeelt dat het aantal vrachtwagenbewegingen is onderschat. Dat werkt vervolgens ook door in de beoordeling van de geluidbelasting.

De railterminal heeft een toegestane capaciteit van 90.000 laadeenheden per jaar. Op basis van een capaciteitsanalyse is berekend dat er dan ongeveer 340 vrachtwagenbewegingen per dag zijn te verwachten. Dit getal berust op de aanname dat een vrachtwagen altijd beladen is. Dan zou een vrachtwagen altijd een laadeenheid naar de terminal brengen en vervolgens ook met een gelijke lading de terminal verlaten. Er wordt geen rekening gehouden met het scenario dat een vrachtwagen alleen een lading brengt of alleen een lading ophaalt. De Afdeling oordeelt dat de provincie niet aannemelijk heeft gemaakt dat een dergelijke situatie zich niet of slechts incidenteel zal voordoen. De enkele stelling dat vervoerders een financieel belang hebben bij het voorkomen van ‘lege ritten’ is daarvoor onvoldoende.

De provincie ziet de bui waarschijnlijk al hangen, omdat zowel het verkeersonderzoek, geluidsonderzoek en het luchtkwaliteitsonderzoek zijn gebaseerd op maximaal 340 vrachtwagenbewegingen per dag. De provincie vraagt de Afdeling tijdens de zitting daarom ervan uit te gaan dat dit gebrek wordt hersteld door in de planregels te borgen dat er maximaal 340 vrachtwagenbewegingen per dag mogen plaatsvinden. De Afdeling doet dat, maar maakt wel duidelijk dat de onderzoeken gebrekkig zijn zonder deze borging in de planregels.

Uitgangspunten akoestisch onderzoek

Vervolgens worden uitvoerig de uitgangspunten van het akoestisch onderzoek besproken. Aan de orde komt het volgende:

  • Bronvermogen stapelen van containers: het gehanteerde bronvermogen van 121 dB(A) is gebaseerd op geluidmetingen bij railterminal Chemelot. De piekbronsterkte varieert daar van 114 dB(A) tot 118 dB(A) wanneer een container op de grond wordt geplaatst. Wordt een tweede container daar bovenop geplaatst, dan varieert de piekbronsterkte van 110 dB(A) tot 113 dB(A). Bij het hoger stapelen van de containers worden de maximale geluidniveaus niet veroorzaakt door het contact tussen de containers, maar door het ontgrendelen van de zogenoemde twistlocks. Na de benodigde verduidelijkingen over het type containers en of deze vol of leeg zijn, oordeelt de Afdeling dat de provincie deugdelijk heeft gemotiveerd hoe het gehanteerde bronvermogenniveau is vastgesteld.
  • Boog-, stoot- en remgeluid: hiervoor is een bronvermogen van 121 dB(A) gehanteerd. De STAB onderschrijft dat dit een gangbaar bronvermogenniveau is en dat het niet aannemelijk is dat deze bovengrens in de praktijk zal worden overschreden.
  • Portaalkraan op rails: In het rapport is uitgegaan van dieselaangedreven reach stackers. Vanaf 30.000 laadeenheden zal met stillere elektrische kranen worden gewerkt. Doordat in het rapport van de reach stackers is uitgegaan, wordt de geluidbelasting niet onderschat. De piekgeluiden van het stoot- en remgeluid van de kraan wordt afgeschermd door de aarden wal.
  • Op- en overslag koelcontainers: uitgangspunt is dat 6% bestaat uit koelcontainers, waarvoor tijdens het transport een dieselaangedreven generator wordt gebruikt.
  • Reparatiewerkzaamheden: deze zijn meegenomen met een maximaal geluidniveau van 118 dB(A)
  • Geluidreflecties: er is rekening gehouden met de aanleg van het Zonnepark Overbetuwe door te rekenen met een harde bodem (bodemfactor 0,00). Voor reflectie hoeft niet te worden gevreesd, omdat het zonnepark het geluid van de railterminal bijna rechtstandig naar boven zal reflecteren.
  • Openingstijden railterminal: de Afdeling overweegt dat voor het inpassingsplan de maximale invulling van de representatieve bedrijfssituatie is onderzocht en getoetst. Dat betekent dat er ook rekening is gehouden met de geluidbelasting in de avond, nacht en weekenden. De openingstijden en bijbehorende voorschriften zullen in de omgevingsvergunning milieu worden opgenomen.
  • Afschermende werking grondwal: de grondwal dient een landschappelijk doel en is niet voorgeschreven als geluidreducerende maatregel. Voor de maximale geluidniveaus heeft de grondwal ook geen effect, omdat de grondwal niet hoog genoeg is. De grondwal heeft slechts een beperkt effect op het langtijdgemiddeld niveau. Wel is de grondwal betrokken in het geluidonderzoek. Dit is correct gebeurd, rekening houdend met twee openingen.

De tussenconclusie is dat de uitgangspunten van het geluidonderzoek correct zijn, behalve dan het aantal vrachtwagenbewegingen.

Vervolgens wordt de berekende geluidbelasting inhoudelijk beoordeeld. Is deze aanvaardbaar?

Gemeentelijk geluidbeleid

De berekende geluidbelasting is beoordeeld aan de “Nota bedrijven en geluid” van de gemeente Overbetuwe. Er is enige discussie over de vraag of hieraan is ‘getoetst’ of dat er ‘rekening mee is gehouden’. De Afdeling houdt niet van de zachte opstelling van de provincie dat er slechts rekening mee is gehouden en interpreteert het zo dat voor de invulling van het begrip “goede ruimtelijke ordening” is aangesloten bij de geluidnormen uit het gemeentelijk beleid, voor zover het betreft het geluid vanwege de railterminal (de inrichting). Het geluid van wegverkeer valt hier buiten, dat is getoetst aan de Wet geluidhinder.

Het langtijdgemiddelde beoordelingsniveau voldoet aan de ambitiewaarde van het gemeentelijke geluidbeleid. Het maximale geluidniveau voldoet niet in de ambitiewaarde, maar overschrijdt niet de bovengrens. De Afdeling oordeelt dat de berekende geluidniveaus dus in overeenstemming zijn met de Nota Geluid en Bedrijven.

Advieswaarden WHO

De omwonenden voeren aan dat de geluidbelasting hoger is dan de advieswaarden van de WHO (wereldgezondheidsorganisatie). Verwezen wordt naar het inmiddels bekende rapport uit 2018. De Afdeling oordeelt dat dit adviesrapport geen betekenis heeft voor deze kwestie. Ten eerste omdat de WHO-richtlijnen alleen advieswaarden bevat. Ten tweede omdat de WHO-richtlijnen betrekking hebben op verkeerslawaai en niet op industrielawaai.

Gecumuleerde geluidbelastingen en woon- en leefklimaat

Uiteindelijk moet alles nog integraal worden beoordeeld. Voor de komst van de railterminal moet een nieuwe ontsluitingsweg worden aangelegd en bestaande wegen moeten worden aangepast. Die aanleg en aanpassing voldoet op zichzelf aan de Wet geluidhinder, inclusief de vastgestelde hogere waarden. Maar hoe zit het als dit allemaal bij elkaar wordt genomen, inclusief het geluid van de railterminal?

De cumulatieve geluidbelasting is beoordeeld aan de hand van de methode Miedema. Deze methode geeft met intervallen van 5 dB(A) een kwalitatief oordeel over de gecumuleerde geluidbelasting. De Afdeling memoreert dat al eerder is geoordeeld dat dit een algemeen geaccepteerde methode is om de kwaliteit van de lokale geluidsituatie bij een woning te beoordelen.

Bij een aantal woningen bedraagt de toename weliswaar 2 dB, maar leidt dit niet tot een achteruitgang van de milieukwaliteit volgens de methode Miedema. De achteruitgang komt niet tot een milieukwaliteit die onder de kwalificatie ‘matig’ komt. Voor die woningen volgt de Afdeling het standpunt van de provincie dat geen sprake is van een onaanvaardbare stijging van de gecumuleerde geluidbelasting.

Anders is dat voor een drietal woningen waar de stijging met 2 dB wel leidt tot een achteruitgang van de milieukwaliteit. Bij die woningen wordt het label ‘matig’ ingewisseld voor ‘tamelijk slecht’. De provincie heeft niet deugdelijk onderbouwd waarom deze achteruitgang in milieukwaliteit aanvaardbaar is. De enkele stelling dat de gecumuleerde geluidbelasting ter plaatse in de bestaande situatie al erg hoog is, betekent niet dat een verdere verslechtering aanvaardbaar is. Zeker niet als je dan in een slechtere categorie van de methode Miedema uitkomt. Het beroep van de omwonenden slaagt.

Opdracht voor herstel gebreken

De Afdeling draagt de provincie op om binnen 26 weken de gebreken te herstellen. Dat betekent onder andere dat het aantal van 340 vrachtwagenbewegingen per dag moet worden geborgd. Ook moeten de gevolgen van de cumulatieve geluidbelasting worden beoordeeld voor de woningen die onder de drempel voor ‘matig’ komen (dus hoger dan 60 dB). De Afdeling geeft wel een kleine hint. Voor de drie woningen waarvoor hogere grenswaarden zijn vastgesteld, zou betekenis kunnen toekomen aan dit besluit hogere waarden en daaruit voortvloeiende verplichting om maatregelen aan de gevel aan te bieden om te voldoen aan de eis voor het binnenniveau. Kan de provincie de hoge cumulatieve geluidbelasting niet verantwoorden, dan zal het plan moeten worden aangepast.

Conclusie: methode Miedema krijgt juridische betekenis

De jurisprudentie laat een wisselend beeld zien over wanneer een verslechtering wel of niet acceptabel is. Er zijn zowel uitspraken te vinden in de categorie “het is al slecht dus deze ene 1 dB kan er ook nog wel bij” als “het is al slecht dus iedere verdere verslechtering moet worden voorkomen”. Een stijging met 1 dB is in beginsel niet waarneembaar en een stijging met 2 dB leidt ook niet altijd tot een onaanvaardbare toename. De methode Miedema is voor de bestuursrechter kennelijk een bruikbaar handvat om te toetsen wanneer die 1 of 2 dB extra aanvaardbaar zijn of niet. Breng je je burgers in de categorie “tamelijk slecht”, dan heb je wat uit te leggen.

Bestemmingsplan gezoneerd industrieterrein Haveland Rheden: ABRvS 3 mei 2023, ECLI:NL:RVS:2023:1731

Deze uitspraak gaat over de actualisatie van een bestemmingsplan voor het geluidgezoneerde industrieterrein Haveland in Rheden en enkele percelen in de directe omgeving daarvan. Twee appellanten – een particulier en een woningbouwcorporatie – zijn het niet eens met de toepassing van de zogenaamde “uitsterfregeling” op hun woningen. Deze uitsterfregeling houdt in dat deze woningen niet met meer dan 5% mogen worden vergroot en niet mogen worden herbouwd als ze worden gesloopt, behalve als er sprake is van sloop vanwege een calamiteit.

De woningen staan op het industrieterrein en vallen al onder het overgangsrecht. De bedoeling van de uitsterfregeling is dat uiteindelijk de locatie waarop de woningen nu staan een andere bestemming krijgt, die passend is op het gezoneerde industrieterrein. Dit klinkt als een hele logische actie van de gemeente Rheden.

De appellanten zijn het er echter volstrekt niet mee eens, hetgeen natuurlijk ook te begrijpen is, omdat de uitsterfregeling uiteindelijk betekent dat deze appellanten hun woningen zullen kwijtraken. De appellanten voeren alle denkbare argumenten aan. Ze winnen het echter niet. Hieronder hun standpunten en in het kort het oordeel van de Afdeling hierop:

  1. Onzorgvuldig historisch onderzoek
    Appellanten: op grond van de bestemmingsplannen uit het verre verleden (1968 en 1986), zouden de woningen niet de bestemming “Bedrijventerrein” hebben.
    Afdeling: argument niet relevant, want in het bestemmingsplan uit 2009 zijn de woningen in ieder geval niet bestemd als woning en al onder het overgangsrecht gebracht.
  2. Uitvoerbaarheid
    Appellanten: er zijn geen plannen om de woningen af te breken, dus het bestemmingsplan is niet uitvoerbaar.
    Afdeling: argument niet relevant. De woningen hebben nu de bestemming “bedrijventerrein” èn de functieaanduiding “wonen”, waardoor er gewoond kan worden, zoals nu ook gebeurd. Daarmee is het bestemmingsplan uitvoerbaar.
  3. Tweemaal overgangsrecht
    Appellanten: de woningen vielen reeds onder het overgangsrecht en worden nu ook weer onder het overgangsrecht gebracht. Het is in principe niet toegestaan om bestaand gebruik tweemaal achterelkaar onder het overgangsrecht te brengen.
    Afdeling: argument slaagt niet, want een uitsterfregeling is geen overgangsrecht, maar een specifieke vorm van positief bestemmen.
  4. Ondeugdelijke uitsterfregeling
    Appellanten: de uitsterfregeling is ondeugdelijk omdat er geen einddatum aan gekoppeld is, zodat het bestaande gebruik in principe eindeloos kan voortduren.
    Afdeling: argument slaagt niet, omdat een concrete einddatum niet noodzakelijk is bij een uitsterfregeling.
  5. Wet geluidhinder
    Appellanten: woningen zijn onterecht niet aangemerkt als woningen in de zin van de Wet geluidhinder en dienen daarom beschermd te worden door de Wet geluidhinder.
    Afdeling: vlieger gaat niet op, omdat de woningen binnen de grenzen van het gezoneerde industrieterrein staan. De woningen staan niet in de geluidszone rondom het gezoneerde industrieterrein. De Wet geluidhinder biedt geen bescherming aan woningen die zich bevinden op het gezoneerde industrieterrein.
  6. Omvang en geluidzonering industrieterrein
    Appellanten: het is niet nodig om een uitsterfregeling toe te passen, omdat het industrieterrein ook kleiner gemaakt kan worden en de geluidszonering kan worden aangepast. Er staat momenteel een deel van het industrieterrein leeg en beschikbare geluidsruimte wordt niet gebruikt.
    Afdeling: argument slaagt niet, omdat de gemeenteraad beleidsruimte heeft bij het bepalen welke bestemmingen aan welke gronden worden toegekend. De gemeente heeft voldoende toegelicht dat ze dit industrieterrein niet wil verkleinen, maar juist in stand wil houden omdat dit het enige gezoneerde industrieterrein binnen de gemeente is en is ingericht voor grote lawaaimakers. Daarnaast verwacht de gemeente dat de leegstaande ruimte door nieuwe bedrijven wordt ingevuld.
  7. Berekening geluidsbelasting
    Appellanten: de geluidsmetingen uit 2016 zijn niet meer representatief voor de geluidsberekeningen omdat er momenteel geen sprake is van geluidsoverlast bij de woningen, vanwege het vertrek van enkele bedrijven en het feit dat een bedrijf geluiddempende maatregelen heeft getroffen.
    Afdeling: argument slaagt niet, omdat bij de berekening van de geluidsbelasting op de woningen mocht worden gerekend met de geluidsbelasting die te verwachten zal zijn van nieuwe bedrijven. Gebruik mocht worden gemaakt van de vergunningsgegevens van de bedrijven die zijn vertrokken, omdat het aannemelijk is dat de geluidsproductie van nieuwe bedrijven vergelijkbaar zal zijn. De feitelijke ervaring van de bewoners op dit moment is geen goed uitgangspunt voor het bepalen van de geluidsbelasting op hun woningen.
  8. Geluidsschermen
    Appellanten: de geluidsbelasting kan aanvaardbaar worden gemaakt door het plaatsen van geluidsschermen en daarmee is het niet nodig om een uitsterfregeling toe te passen.
    Afdeling: Op zich is het mogelijk om geluidsschermen toe te passen, dat blijkt uit een rapport van de geluidsdeskundige. Echter het gaat om een scherm van ten minste 5,5 meter hoog en 15 meter breed respectievelijk 2 schermen van ten minste 8 meter hoog en 140 en 180 meter lang. De gemeenteraad heeft mogen vaststellen dat het plaatsen van dergelijke schermen niet wenselijk is, mede omdat die schermen op gronden van derden moeten worden geplaatst en die plaatsing niet juridisch kan worden afgedwongen.
  9. Woon- en leefklimaat
    Appellanten: de gemeente kan niet enerzijds een uitsterfregeling toepassen omdat ze vindt dat het leefklimaat te slecht is, maar anderzijds blijven toestaan dat er nu nog mensen in die woningen mogen blijven wonen.
    Afdeling: Uit een brief van de Veiligheids- en Gezondheidsregio Gelderland-Midden blijkt dat voor het behouden van een minimale woonkwaliteit van belang is met name te (blijven) zorgen voor een goede nachtrust. Uit het geluidsrapport blijkt dat een geluidsbelasting in de nacht van 63 dB(A) LAr, LT) respectievelijk 61 dB(A) LAr, LT) bij de woningen bedraagt. Dat is aanvaardbaar op grond van de Handreiking industrielawaai en vergunningverlening, aldus de gemeenteraad. In deze Handreiking staat namelijk dat onder omstandigheid een geluidsniveau van 65 dB(A) voor bedrijfswoningen op een gezoneerd industrieterrein nog aanvaardbaar is. Dat standpunt is door appellanten niet betwist. De Afdeling is daarom van oordeel dat de geluidssituatie niet zodanig slecht is dat het toepassen van een uitsterfregeling niet aanvaardbaar is.
  10. Belangenafweging
    Appellanten: de woningen zijn niet meer verkoopbaar en kunnen – in het kader van goed verhuurderschap – enkel nog gerenoveerd worden en niet opnieuw worden gebouwd. Als verhuurder is dat vanuit financieel oogpunt niet aanvaardbaar. Appellanten zijn van mening dat met hun belangen te weinig rekening is gehouden.
    Afdeling: argument slaagt niet, omdat er gewoond kan blijven worden onder de uitsterfregeling tot het moment van sloop. De woningen kunnen dus ook verkocht worden. De uitsterfregeling is dus beter dan de overgangsregeling waaronder de woningen nu vallen. De gemeenteraad heeft juist toegelicht dat ze daarom heeft gekozen voor de uitsterfregeling en juist tegemoet is gekomen aan de belangen van de appellanten.
  11. Uitkoop
    Appellanten: om het probleem van de woningen op te lossen, had de gemeente de woningen moeten opkopen.
    Afdeling: de gemeenteraad heeft daar onderzoek naar gedaan. De kosten blijken erg hoog te zijn om dit te doen. De gemeenteraad heeft mogen besluiten om niet uit te kopen, omdat bewoning mogelijk is en niet urgent moet worden gestaakt. Daarmee is voldoende onderbouwd dat het toepassen van de uitsterfregeling de voorkeur heeft.
  12. Gelijkheidsbeginsel
    Appellanten: vergelijkbare woningen op vergelijkbare locaties – vlakbij de woningen van appellanten – hebben wel een woonbestemming gekregen. Dat is in strijd met het gelijkheidsbeginsel.
    Afdeling: argument slaagt niet, omdat het niet gaat om vergelijkbare situaties. De woningen waarnaar wordt verwezen hebben een “woonbestemming” op dit moment (en dus geen bestemming “Bedrijventerrein”) en de geluidsbelasting is anders omdat het naburige bedrijf elektrisch materieel gebruikt. De piekbelasting is ook anders, omdat deze slechts 60 dB(A) is in plaats van 80 dB(A) op de woning van een van de appellanten. Dit alles maakt dat de uitgangspositie voor de woningen van appellanten anders is, dan de woningen die appellanten vergelijkbaar achten. De gemeenteraad mocht dus een andere afweging maken met betrekking tot de toe te kennen bestemming.

Transformatie winkelpand met bovenwoning naar 6 starterswoningen: ABRvS 3 mei 2021, ECLI:NL:RVS:2023:1742

Een horecaondernemer is niet blij met de verbouwing van een naburig pand tot zes starterswoningen. Hij vreest voor belemmeringen van zijn horeca-onderneming. Het college van B en W van Geertruidenberg en de Afdeling zijn het daarmee niet eens.

De realisatie van de zes starterswoningen wordt mogelijk gemaakt met een afwijkingsvergunning op grond van de kruimelregeling. Het college moet in dat kader een belangenafweging maken.

Het college heeft daarbij in acht genomen dat de horecaonderneming op grond van de VNG-brochure een bedrijf van milieucategorie 1 is en ligt in een gemengd gebied met een richtafstand tot andere bestemmingen van 0 meter. Daarnaast mocht in het pand dat nu wordt getransformeerd, al een bedrijfswoning worden gerealiseerd. De horecaondernemer moest dus al rekening houden met bewoning naast zijn bedrijf en de regels van art. 2.17 Activiteitenbesluit in acht nemen.

Het feit dat er nu sprake is van een bovenwoning en dus niet het gehele pand bewoond is, maakt het niet anders. Immers in het huidige bestemmingsplan is niet vastgelegd dat die bedrijfswoning enkel boven in het pand mocht worden gerealiseerd. De bedrijfswoning mocht in het gehele pand worden gerealiseerd.

Kortom, of er sprake is van een belemmering moet worden bekeken vanuit de juridisch-planologische mogelijkheden en niet op basis van de feitelijk bestaande situatie.

Tijdelijke huisvesting 24 arbeidsmigranten in Giessen: ABRvS 10 mei 2023, ECLI:NL:RVS:2023:1833

Deze uitspraak is vergelijkbaar met de hiervoor beschreven kwestie in Geertruidenberg.

Ook hier vreesden ondernemers voor belemmering van hun bedrijfsvoering. De Afdeling oordeelt in dezelfde lijn. Omdat op het stuk grond waar de ontwikkeling wordt toegestaan al een bedrijfswoning mocht worden gerealiseerd, moesten ondernemers van buurpercelen de geluidsnormen van art. 2.7 Activiteitenbesluit al in acht nemen. Door nu nieuwe bouwmogelijkheden toe te staan is er dus geen sprake van een nieuwe belemmering. Of de toegestane bedrijfswoning er al was of niet, is niet relevant. Er stond altijd al wel een gebouw en dat had zo mogen worden gebruikt.

Voorwaardelijke verplichting Kokowall: vz ABRvS 11 mei 2023, ECLI:NL:RVS:2023:1870

Het vastgestelde bestemmingsplan voorziet in 22 bungalows voor senioren met tuinen en parkeerplaatsen. Het is de bedoeling dat er een Kokowall wordt geplaatst als geluidwerende voorziening. In de planregels is daarvoor een voorwaardelijke verplichting opgenomen. Omwonenden vinden dat die niet goed is geformuleerd. Zij krijgen daar gelijk in.

De omwonenden voeren ten eerste aan dat het begrip ‘geluidwerende voorziening’ niet is gedefinieerd. De voorzieningenrechter is het met hun eens dat daardoor onduidelijk is in welke mate deze voorziening de overlast moet beperken. Kortom, aan welke minimale geluidwerende eigenschappen moet worden voldaan? Ten tweede is de instandhouding van de geluidwerende voorziening niet geborgd en zou deze dus ook weer verwijderd kunnen worden.

De omwonenden hebben gevraagd om schorsing van het bestemmingsplan, om zo te voorkomen dat er op basis van het bestemmingsplan een vergunning kan worden verleend. Vernietiging van het bestemmingsplan heeft namelijk geen consequenties voor een op basis daarvan verleende omgevingsvergunning. Er is een spoedeisend belang bij een voorlopige voorziening, omdat er ook daadwerkelijk een aanvraag is ingediend.

In deze uitspraak wordt een voorlopige voorziening toegewezen, maar dan op een pragmatische wijze. Alle partijen zijn het erover eens dat het de bedoeling is om een Kokowall te plaatsen. Het bestemmingsplan wordt niet geschorst, maar de voorzieningenrechter past de planregel aan waarin de voorwaardelijke verplichting is geformuleerd. Op die manier wordt bereikt dat bij de vergunningverlening moet worden getoetst aan deze aangepaste planregel.

De formulering van de voorzieningenrechter is als volgt:

“De gronden met de bestemming ‘wonen’ mogen niet eerder in gebruik worden genomen dan nadat (…) een geluidwerende voorziening – welke absorberend (bijvoorbeeld door middel van een Kokowall) is uitgevoerd – ter plaatse van de ‘specifieke bouwaanduiding – geluidwerende erfafscheiding’ van tenminste en maximaal 2,0 m is gerealiseerd en in stand wordt gehouden gedurende dat gebruik.”

Als de omwonenden van mening zijn dat de geluidwerende eigenschappen nog concreter moeten worden geformuleerd, kan dat in de bodemprocedure nog aan de orde komen.

halsten divider copy 6