Inhoud

  • Sarphatistraat 7
    1017 WS Amsterdam
    logo-gemeente-amsterdam (1)
  • Kastanjelaan 400
    5616 LZ Eindhoven
    eindhoven_pms485_liggend_bb (1)
  • Aert van Nesstraat 45
    3012 CA Rotterdam
    Group 47

Actualiteiten jurisprudentie geluid – maart 2023

Een selectie van de uitspraken die in de periode van 28 februari tot met 22 maart 2023 zijn gedaan door de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (“de Afdeling”). Over uitwerkingsplichten en uitwerkingsplannen, gevreesde beperkingen van de bedrijfsvoering en niet-bestaande uitbreidingsmogelijkheden, planschade door windturbines en periodiek terugkerende evenementen. Nu de Eerste Kamer heeft besloten dat de Omgevingswet per 1 januari 2024 in werking treedt, proberen wij u ook te trakteren op doorkijkjes naar deze juridische toekomst.

Ruimtelijke plannen

Bestemmingsplan “Nieuw-Rhijngeest Zuid” Oegstgeest: ABRvS 15 maart 2023, ECLI:NL:RVS:2023:1047

De gemeente Oegstgeest heeft in het bestemmingsplan “Nieuw-Rhijngeest Zuid” een gebied opgenomen waarvoor een uitwerkingsplicht geldt. Een uitwerkingsplicht biedt de mogelijkheid om in een later stadium – bijvoorbeeld omdat pas later duidelijk wordt aan wat voor woonbebouwing exact behoefte is – te bepalen wat de precieze invulling wordt van een gebied. In het moederplan worden wel de kaders gesteld en wordt de gewenste flexibiliteit bepaald.

De gemeente Oegstgeest heeft een uitwerkingsplicht opgenomen voor een groot deel van het bestemmingsplan. Voor dat gebied geldt de bestemming “Wonen – Uit te werken”. In een klein deel van deze bestemming is ook de aanduiding ‘gemengd’ opgenomen, waardoor ook horeca mogelijk is. In de uitwerkingsregels is opgenomen dat 1500 m2 horeca mogelijk is en maximaal 500 m2 horeca-terrassen mogelijk zijn:

“Voor de toegelaten niet-woonfunctie horecaterrassen als genoemd in lid 7.1 onder b geldt een maximale oppervlakte van 500 m2;”

Omwonenden van dit bestemmingsplangebied zijn bang dat het stemgeluid van deze horecaterrassen zorgt voor een onaanvaardbaar woon- en leefklimaat in hun tuinen en woningen. Zij vrezen het ergste aangezien nog onduidelijk is waar de horecaterrassen daadwerkelijk zullen worden gerealiseerd. De omwonenden vinden dat het geluidrapport bij het bestemmingsplan niet uitgaat van de representatieve situatie voor wat betreft stemgeluid. In het geluidsrapport wordt uitgegaan van 4 horecaterrassen (2 terrassen voor 25 personen met een bronsterkte van 65 dB(A), een terras voor 30 personen met een bronsterkte van 70 dB(A) en een terras voor 35 personen met een bronsterkte van 70 dB(A)). De omwonenden vinden deze uitgangspunten bedenkelijk, omdat dus nog niet duidelijk is hoe groot de horecaterrassen exact zullen zijn en waar deze worden gesitueerd. Er is geen worst-case scenario onderzocht.

De Afdeling oordeelt dat bij de vaststelling van een moederplan met een uitwerkingsplicht aannemelijk moet worden gemaakt dat “een uitwerking mogelijk is, waarbij wordt voldaan aan de vereisten van een goede ruimtelijke ordening”. Dus niet iedere invulling hoeft aanvaardbaar te zijn, als er maar een invulling denkbaar is die voldoet. De exacte invulling wordt op aanvaardbaarheid getoetst zodra het uitwerkingsplan concreet wordt vastgesteld.

De Afdeling is van mening dat dit moederplan terecht is vastgesteld. Zij neemt daarbij in aanmerking dat – zo begrijpen wij het – er in het bedoelde uitwerkingsgebied niet enkel horeca met terrassen mogelijk wordt gemaakt, maar ook nog diverse andere niet-woonfuncties, zoals detailhandel, watersportvoorzieningen, maatschappelijk voorzieningen en een standplaats. De gezamenlijk oppervlakte van deze voorzieningen is beperkt tot 2500 m2 (excl. 500 m2 horecaterrassen) en er moet ook nog een openbare ruimte van minimaal 500 m2 worden gerealiseerd. Dit betekent dat er een soort van uitruil tussen de verschillende functies zal zijn, waardoor de keuze voor de grootte van de terrassen waarmee rekening wordt gehouden terecht is.

De concrete geluidstoets zal echter pas plaatsvinden op het moment van het uitwerkingsplan waarmee exact duidelijk wordt welke functie op welke locatie kan worden gerealiseerd.

Overigens is in het geluidrapport van het moederplan geen rekening gehouden met het stemgeluid van de horecaterrassen in de tuinen van de omwonenden. Dat klopt. De gemeenteraad zegt echter toe dat die toets alsnog zal worden gedaan als het uitwerkingsplan wordt opgesteld. Die toezegging wordt ook gedaan voor de cumulatieve geluidbelasting. Daarnaast geldt – aldus de Afdeling – dat in de uitwerkingsregels van het moederplan is bepaald dat stemgeluid van horecaterrassen niet mag leiden tot een onaanvaardbaar geluidniveau op bestaande en toekomstige geluidgevoelige functies (waarbij dan uiteraard de vraag is waar de grens ligt waarboven het onaanvaardbaar is).

De Afdeling stelt aldus vast dat als het uitwerkingsplan wordt vastgesteld de toetsing van stemgeluid van de terrassen op zowel de gevels als in de tuinen van de bestaande woningen van de omwonenden wordt verricht en dat het moederplan in de planregels nu reeds heeft vastgelegd dat er van een onaanvaardbare geluidssituatie op bestaande en toekomstige geluidgevoelige functies geen sprake mag zijn. Voor de Afdeling zijn dit voldoende waarborgen, waardoor nu kan worden vastgesteld dat het moederplan de toets der kritiek kan doorstaan. De beroepsgronden worden ongegrond verklaard.

Uitwerkingsplan onder de Omgevingswet
Het nieuws van 14 maart zal u niet zijn ontgaan. De Eerste Kamer heeft gestemd voor inwerkingtreding van de Omgevingswet per 1 januari 2024. Dat betekent dat wij zo nu en dan een doorkijkje zullen geven naar wat ons te wachten staat.

De Omgevingswet (Ow) kent de figuur van een uitwerkingsplan niet. Het oude (huidige) recht geldt enkel nog indien er een ontwerp-uitwerkingsplan ter inzage wordt gelegd vóór 1 januari 2024. Het oude (huidige) recht geldt dan ook nog voor het vaststellen van het uitwerkingsplan. Maar als die datum niet wordt gehaald? Hoe werkt het dan?

Artikel 2.8 Ow regelt dat de gemeenteraad het vaststellen van delen van het omgevingsplan mag delegeren aan het college van B en W. Op die manier kan de gemeenteraad het college de mogelijkheid geven om in dit soort situaties besluiten te nemen.

Inhoudelijk gelden de regels van de zogenoemde ‘bruidsschat’. Dat is het tijdelijke deel van het omgevingsplan, dat ontstaat doordat een bestemmingsplan op 1 januari 2024 van rechtswege een omgevingsplan wordt, totdat een gemeente een écht omgevingsplan vaststelt. In deze bruidsschatregels is bepaald (art. 22.32 Invoeringsbesluit Ow) dat een omgevingsvergunning kan worden verleend, als de aanvraag omgevingsvergunning voldoet aan het ‘tijdelijke deel van het omgevingsplan’, zijnde de regels van de uitwerkingsplicht.

Het verlenen van een omgevingsvergunning is echter niet hetzelfde als het vaststellen van een uitwerkingsplan. Bij het vaststellen van een uitwerkingsplan moet nu een zelfstandige ruimtelijke beoordeling worden gemaakt. Dat schrijft de Afdeling in deze uitspraak ook. Bij het verlenen van een omgevingsvergunning onder de Ow geldt dat in principe niet (imperatief karakter van een omgevingsvergunning).

Voor situaties waarin getoetst moet worden aan een oude uitwerkingsplicht, is daarom in het Invoeringsbesluit Ow bepaald dat indien aan een oude uitwerkingsplicht wordt getoetst toch een zelfstandige beoordeling moet worden gemaakt of het bouwplan uit het oogpunt van een evenwichtige toedeling van functies aan locaties aanvaardbaar kan worden geacht (Staatsblad 2020 400, pag. 844).

Op de toetsing van een omgevingsvergunning aan een oude uitwerkingsplicht is immers artikel 8.0b lid 1 en lid 2 aanhef en onder a van het Besluit kwaliteit leefomgeving (Bkl) van toepassing. Deze regels gelden voor buitenplanse omgevingsplanactiviteiten (huidige buitenplanse afwijkingsvergunning). Er wordt in feite getoetst alsof het gaat om een (huidige) buitenplanse afwijking van het omgevingsplan. Daarin wordt nu ook een zelfstandige ruimtelijke beoordeling gemaakt.

Artikel 8.0b lid 1 bepaalt dat de regels van hoofdstuk 5 Bkl van toepassing zijn. In hoofdstuk 5 Bkl staan de regels waaraan een omgevingsplan moet voldoen. In paragraaf 5.1.4.2 van hoofdstuk 5 Bkl staan de regels over ‘geluid door activiteiten’. In artikel 5.59 van deze paragraaf is bepaald dat in een omgevingsplan rekening wordt gehouden met het geluid door activiteiten op geluidgevoelige gebouwen. Ook moet erin worden voorzien dat het geluid door een activiteit op geluidgevoelige gebouwen aanvaardbaar is.

Wat een aanvaardbare geluidbelasting is wordt bepaald in de artikelen 5.64 e.v. Bkl (gelijk aan de regels van art. 2.17 e.v. van het huidige Activiteitenbesluit). Die regels moeten landen in het omgevingsplan. Uit artikel 5.73 Bkl volgt echter weer dat deze regels niet van toepassing zijn op onversterkt menselijk stemgeluid (tenzij het is vermengd met muziekgeluid).

Dus tja, dan wordt het nu een beetje spannend hoe die toetsing gaat uitpakken als er geen uitwerkingsplan in procedure wordt gebracht voor 1 januari 2024. Of maken wij het nu nodeloos ingewikkeld?

Kijkt u ook al uit naar 1 januari?

Uitwerkingsplan “Park de Zevenloft, Zevenhuizen”: Vz. ABRvS 22 maart 2023, ECLI:NL:RVS:2023:1104

Met onze nieuw verworven kennis over uitwerkingsplannen, kijken we dan naar deze uitspraak. Hier is daadwerkelijk een uitwerkingsplan vastgesteld. Er mankeert echter het nodige aan. Het uitwerkingsplan wordt door de voorzieningenrechter geschorst. Uit de uitspraak valt op te maken dat de voorzieningenrechter het liefst direct uitspraak had willen doen in de bodemprocedure, maar daar heeft het college van B en W geen toestemming voor gegeven. Wellicht zagen ze de bui al hangen, het is echter de vraag of ze er beter van worden.

Wat is er aan de hand? Het uitwerkingsplan maakt de bouw van 17 woningen mogelijk. Er zijn drie grote bouwvlakken aangewezen. Eén daarvan ligt dicht bij een loonbedrijf. Dat bedrijf vreest te worden beperkt in haar bedrijfsmogelijkheden. Die vrees is niet onterecht.

Omdat er ook al een bouwaanvraag is ingediend, heeft het bedrijf een spoedeisend belang bij schorsing van het uitwerkingsplan.

De voorzieningenrechter komt tot het voorlopige – maar waarschijnlijk straks definitieve – oordeel dat de motivering rammelt. De woningen komen dichterbij dan de richtafstand van 30 meter uit de VNG-brochure Bedrijven en Milieuzonering. De geluidbelasting is vrij hoog, namelijk een langtijdgemiddeld beoordelingsniveau van 54 dB(A) en 80 dB(A) voor het maximaal geluidsniveau. Dat betekent dat stap 3 en stap 4 van de VNG-brochure moeten worden doorlopen en een zware motiveringsplicht geldt.

Waar bestaat die motivering van het college uit? Eén van de argumenten is dat er al andere woningen staan waar sprake is van een grotere overschrijding van het langtijdgemiddelde beoordelingsniveau. Dit zegt echter niks over de aanvaardbaarheid van de geluidbelasting op de nieuw te bouwen woningen (sterker nog, het is een contra-indicatie). Een ander gebrek is dat er geen rekening is gehouden met de mogelijkheid om de woningen vergunningsvrij uit te bouwen, waardoor de gevel nog dichterbij het bedrijf komt te liggen. Ook is niet gekeken naar de geluidbelasting in de achtertuinen, aan de zijde van het bedrijf. De motivering van het college is dat de toekomstige bewoners niet verplicht zijn om de achtertuin te gebruiken en als ze geluidhinder ondervinden ook in de voortuin kunnen gaan zitten. De voorzieningenrechter volstaat met het neutrale oordeel dat het college “daar niet mee kan volstaan”. De cumulatieve geluidbelasting is ook niet onderzocht. Tel dit alles bij elkaar op en dan is duidelijk waarom de voorzieningenrechter het uitwerkingsplan schorst.

Het college heeft nog vergeefs naar voren gebracht dat de bestuursrechter had moeten meewegen dat de bouwmogelijkheid al in het moederplan is opgenomen. Zoals u bij de vorige uitspraak heeft gelezen, wil dat weinig zeggen over de aanvaardbaarheid van het concrete uitwerkingsplan. Die wordt zelfstandig getoetst. Sterker nog, de voorzieningenrechter verwijst naar de randvoorwaarde in het moederplan: “voor de vaststelling van het uitwerkingsplan moet vaststaan dat een aanvaardbare milieuhygiënische woonsituatie kan worden gewaarborgd en moeten belemmeringen ten gevolge van aanwezige milieubelastende functies genoegzaam zijn weggenomen”.

Ik durf de verwachting uit te spreken dat de voorzieningenrechter – als toestemming was gegeven om direct uitspraak te doen in de bodemprocedure – zonder blikken of blozen het uitwerkingsplan voor dit bouwblok had vernietigd. Dat oordeel zit nu nog in de pijplijn. Het is de vraag of het college er in slaagt om tijdig een herstelbesluit te nemen. Lukt dat niet en moet het college opnieuw beginnen, dan zal een ontwerp uitwerkingsplan voor 1 januari 2024 in procedure moeten worden gebracht. Daarna kunnen er geen uitwerkingsplannen meer worden vastgesteld. Om het plan alsnog te vergunnen zal dan een buitenplanse omgevingsvergunningen moeten worden verleend, waarbij volledig wordt getoetst aan de randvoorwaarden die zijn gesteld in het moederplan en de regels van het Bkl voor een aanvaardbare geluidbelasting (zie commentaar bij de uitspraak hierboven).

Bestemmingsplan “De Mortel Zuidrand”: ABRvS 22 maart 2023, ECLI:NL:RVS:2023:1153

Deze uitspraak laat goed zien hoe wordt omgegaan met de vrees van bedrijven om belemmerd te worden in hun bedrijfsactiviteiten door nieuwbouwplannen in de omgeving.

In De Mortel worden woon-werkkavels ontwikkeld. Direct grenzend aan het plangebied is een kunststofspuitgietbedrijf gevestigd. Dat bedrijf komt op tegen de ontwikkeling van de woon-werkkavels. De vrees is dat haar bedrijfsvoering en uitbreidingsmogelijkheden worden belemmerd.

De Afdeling maakt altijd een onderscheid in de beoordeling van 1) de bestaande bedrijfsvoering en 2) eventuele uitbreidingsmogelijkheden. Een beperking van de bestaande bedrijfsvoering is doorgaans niet aanvaardbaar, in ieder geval niet zonder compensatie. Gaat het om eventuele uitbreidingsmogelijkheden, dan is dat een kwestie van belangenafweging. Ook is dan relevant of het bedrijf concrete voornemens heeft om die uitbreidingsmogelijkheden te realiseren.

De Afdeling pelt in deze zaak eerst af wat de legale bestaande bedrijfsvoering inhoudt en in hoeverre er uitbreidingsmogelijkheden zijn. Dan blijkt dat het perceel weliswaar is bestemd voor een bedrijf in milieucategorie 4.1, maar dat daar alleen het bestaande bedrijf is toegestaan in de omvang die was vergund c.q. gemeld op basis van het Activiteitenbesluit ten tijde van de inwerkingtreding van het bestemmingsplan. Dat betekent dat er dus geen uitbreidingsmogelijkheden zijn. Ook heeft het college niet naar de maximale planologische mogelijkheden hoeven te kijken. Althans, die maximale planologische mogelijkheden hebben geen betrekking op een breed scala aan bedrijven in milieucategorie 4.1 maar alleen het bestaande bedrijf in de bestaande omvang.

Om te beoordelen of de bestaande bedrijfsvoering wordt belemmerd, is akoestisch onderzoek verricht door de gemeente. De inhoud daarvan wordt door het bedrijf betwist. De Afdeling schakelt de Stichting Advisering Bestuursrechtspraak (STAB) in. De Afdeling hecht veel waarde aan de beoordeling door de STAB en sluit aan bij de conclusie dat het binnenniveau in de productiehal 70 tot 72 dB(A) is en er geen gebouwuitstraling plaatsvindt. Het geluid buiten de productiehal is niet hoorbaar.

Uit het geluidsonderzoek van de gemeente volgt wel dat er in de avond- en nachtperiode een overschrijding van de grenswaarden voor het langtijdgemiddeld beoordelingsniveau plaatsvindt bij twee kavels. Onderaan de streep is dat echter niet relevant. Deze overschrijdingen worden namelijk veroorzaakt door vrachtwagenbewegingen in de avond en nacht. Het adviesbureau heeft dit in de berekeningen betrokken. Deze vrachtwagenbewegingen horen echter niet tot de bestaande bedrijfsvoering, maar tot de beoogde uitbreiding daarvan. En omdat uitbreiding toch al niet is toegestaan, hoeft daar ook geen rekening mee te worden gehouden.

De bestaande bedrijfsvoering leidt niet tot een overschrijding van de geluidnormen. In zoverre vormt de ontwikkeling van de woon-werkkavels dus geen belemmering.

De woon-werkkavels mogen er dus komen. Het kunststofspuitgietbedrijf mag ook blijven, maar over eventuele toekomstplannen is het bedrijf een paar illusies armer.

Planschade

Planschade door geluidbelasting Windpark Bijvanck: ABRvS 8 maart 2023, ECLI:NL:RVS:2023:949

Dit is een bijzondere zaak, omdat het niet vaak voorkomt dat een planschadekwestie helemaal verkeerd beoordeeld is (door de gemeente en de Rechtbank Gelderland) mede vanwege de geluidbelasting van dit windpark.

Het gaat over Windpark Bijvanck (4 windturbines) dat is gebouwd tussen Angerlo en Loil/Greffelkamp in de gemeente Zevenaar op grond van een provinciaal inpassingplan. Een eigenaar van een woning met bijbehorend kantoorpand heeft planschade geclaimd bij de gemeente. Volgens deze eigenaar zou onder andere de geluidsbelasting van het windpark leiden tot waardevermindering van zijn eigendommen. Die waardevermindering claimt hij middels een verzoek tot planschade.

De gemeente heeft een planschaderapport laten opstellen door een deskundige, waaruit blijkt dat er al akoestische belasting is vanwege wegverkeerlawaai en bedrijfsmatig en agrarisch gebruik van de directe omgeving. De deskundige concludeert dat de cumulatieve geluidbelasting als gevolg van de planologische mogelijkheid om vier windturbines in werking te hebben voor de woning met kantoorpand is toegenomen met circa 4 dB(A), maar dat dat niet leidt tot een nadeel vanwege geluidhinder, omdat de toename van geluid minder is dan 5 dB(A). Uit jurisprudentie blijkt dat er sprake kan zijn van planschade als er een geluidtoename is van 5 dB(A) of meer (zie bijv. ECLI:NL:RBGEL:2018:467).

De eigenaar gaat niet akkoord met het feit dat er ‘maar’ een toename zou zijn van 4 dB(A). Hij stelt dat de deskundige van de gemeente uit is gegaan van foutieve informatie en dus dat in het deskundigenrapport een onjuiste conclusie is getrokken. Hij stelt dat de verkeersintensiteit veel lager is, dan het deskundigenrapport vermeldt. De eigenaar stelt dat als met een veel lagere verkeersintensiteit rekening wordt gehouden, de toename van de geluidhinder veel hoger is dan 4 dB(A).

Daarin krijgt de eigenaar gelijk. De planschadedeskundige van de gemeente heeft gebruik gemaakt van verkeerscijfers van de omgevingsdienst, waaruit een etmaalintensiteit van 1384 voertuigen blijkt ter hoogte van de locatie van de eigenaar. De eigenaar stelt dat in een andere planschadezaak op hetzelfde verkeerstraject uit is gegaan van 300 voertuigen per etmaal. De eigenaar heeft voorts gegevens overgelegd van een eerder verkeerstelling bij de locatie in de buurt, waaruit blijkt dat de verkeersintensiteit slechts 152 voertuigen is.

Het referentieniveau voor wegverkeerslawaai waar de planschadedeskundige vanuit is gegaan is – naar mening van de eigenaar – dus onjuist en de toename van de cumulatieve geluidbelasting op de onroerende zaak als gevolg van windturbinegeluid is onderschat. De eigenaar stelt dat er sprake is van een cumulatieve geluidbelasting op de onroerende zaak als gevolg van de planologische verandering waardoor het windpark gerealiseerd kon worden van 13 dB(A).

De gemeente geeft toe dat zij niet kan verklaren waarom met de verkeersintensiteit van 1384 voertuigen is gerekend, maar stelt dat de toename van de cumulatieve geluidsbelasting weliswaar meer is dan 4 dB(A), maar wel minder dan 13 dB(A).

De Afdeling kan zelf niet vaststellen wat de correcte cumulatieve geluidsbelasting is, waarmee rekening moet worden gehouden bij het beoordelen van de planschade. Duidelijk is wel dat de planschadedeskundige van de gemeente het niet juist had. De gemeente mocht dus niet uitgaan van het deskundigenrapport.

De Afdeling stelt vast dat de planschadedeskundige ook geen rekening heeft gehouden met het specifieke karakter en de mate van hinderlijkheid van het geluid van windturbines. Een motivering waarom hiermee geen rekening is gehouden, ontbreekt. De Afdeling vindt ook dat niet juist.

De beroepsgronden van de eigenaar worden op het punt van geluidsbelasting gegrond verklaard.

De gemeente moet haar huiswerk opnieuw doen en krijgt van de Afdeling de opdracht om de diverse aspecten van geluidsbelasting in deze zaak opnieuw en concreet te onderzoeken. De concrete opdracht is behoorlijk en luidt als volgt:

De deskundige moet nagaan of de inwerkingtreding van het inpassingsplan tot een significante toename van de cumulatieve geluidbelasting op de onroerende zaak als gevolg van windturbinegeluid heeft geleid. Daarbij mag de deskundige als uitgangspunt hanteren, dat, naar de [appellant] niet heeft bestreden, een toename van minder dan 5 dB(A) geen nadeel oplevert. (…)

De deskundige moet tevens onderzoek doen naar de stelling van [appellant] dat laagfrequent geluid van windturbines in het algemeen tot gezondheidsklachten bij mensen en dieren kan leiden en dat deze gevolgen zich als gevolg van het nieuwe planologische regime ook ter plaatse van de onroerende zaak zullen voordoen. Indien uit dat onderzoek blijkt dat, met inachtneming van de op de peildatum beschikbare algemene wetenschappelijke inzichten, deze gevolgen zich ter plaatse van de onroerende zaak voordoen, moet de deskundige in zijn advies antwoord geven op de vraag of ter plaatse van de onroerende zaak de gevolgen van laagfrequent geluid van de in het nieuwe planologische regime voorziene windturbines zodanig zijn, dat het nieuwe regime tot een planologische verslechtering leidt met daaruit voor [appellant] voortvloeiende schade en zo ja, wat de omvang deze schade is. Bij het beoordelen van de geluidsituatie moet de deskundige ook ingaan op het specifieke karakter en de mate van hinderlijkheid van het geluid van de windturbines.”

Er is het nodige aan onderzoek gedaan over de gezondheidseffecten van laagfrequent geluid bij windturbines. Wij zijn daarom benieuwd wat in het vervolg van deze uitspraak wordt aangemerkt als “de beschikbare algemene wetenschappelijke inzichten” en hoe de deskundige dit gaat doorvertalen naar de gevolgen voor deze specifieke woning en kantoorpand. Als dit leidt tot een nieuwe uitspraak van de Afdeling – wat wij wel hopen –  komen wij daar uiteraard op terug in dit maandelijkse overzicht.

Planschade onder de Omgevingswet

De Omgevingswet (Ow) maakt het ook mogelijk om planschade te claimen. Het heet straks alleen geen planschade meer, het gaat onder de overkoepelende term ‘nadeelcompensatie’ vallen (zie hoofdstuk 15 Ow). De inhoudelijke systematiek gaat veranderen. De vergelijking richt zich straks op de feitelijke situatie voor en na en niet meer op de maximale planologische mogelijkheden (zie artikel 15.3 en 15.4 Ow). Ook verandert het moment waarop een verzoek tot planschade kan worden ingediend. Nu moet dat binnen 5 jaar nadat het planologische regime is gewijzigd. Straks is de termijn gekoppeld aan het moment waarop de activiteit daadwerkelijk wordt gestart of een omgevingsvergunning is verleend voor de activiteit die daadwerkelijk de schade veroorzaakt (art. 15.1 lid 2 Ow). Geluidhinder blijft uiteraard een relevante schadefactor.

Evenementen

Amsterdam Open Air en Reggae Lake Festival: ABRvS 8 maart 2023, ECLI:NL:RVS:2023:959

De gemeente heeft een omgevingsvergunning afgegeven voor de evenementen Amsterdam Open Air van 2018 en 2019 en het Reggae Lake Festival van 2019. De omgevingsvergunning is nodig omdat het houden van evenementen in het Gaasperpark in strijd is met het bestemmingsplan.

De procedurele vraag die aan de orde komt is of de omwonende nog een procesbelang heeft. De rechtbank heeft in eerste aanleg over de vergunning voor Amsterdam Open Air 2018 geoordeeld dat er geen procesbelang meer is, omdat het evenement al heeft plaatsgevonden. Dat is vaak het euvel bij vergunningen voor evenementen.

De vaste lijn van de Afdeling is dat er toch een procesbelang is, indien het een terugkerend evenement betreft. Dan is een gerechtelijk oordeel over de eerdere vergunning immers van belang voor de beoordeling van vergunningen voor opvolgende jaren. Toch is er in dit geval geen procesbelang bij de vergunning voor de editie 2018. De gemeente heeft namelijk uitgelegd dat de vergunning voor editie 2018 andere voorschriften bevat dan de vergunning voor 2019. De vergunning voor 2019 is uitgebreider en zal tot uitgangspunt worden genomen bij volgende edities. De Afdeling beoordeelt daarom de vergunning uit 2019 inhoudelijk. Het beroep tegen de vergunning voor editie 2018 is niet-ontvankelijk. Overigens kan er ook een procesbelang zijn indien er aanspraak wordt gemaakt op schadevergoeding, maar dat speelt hier niet.

Inhoudelijk is de uitspraak niet interessant qua geluidproblematiek. Er is een geluidbelasting van 85 dB(C) toegestaan op de gevels van omliggende woningen. Daarbij mag een meteocorrectie worden toegepast van 3 dB, zodat onder meewindcondities een geluidbelasting van 88 dB(C) is toegestaan. De omwonende heeft de aanvaardbaarheid van deze geluidbelasting niet ter discussie gesteld.

Ook worden er maatregelen getroffen om geluidsoverlast te voorkomen, bijvoorbeeld door kritisch te kijken naar de richting en plaatsing van de geluidsboxen en door betere regulering van het basgeluid. Tijdens de festivals wordt voortdurend met meteostations gemonitord of de meteocorrectie mag worden toegepast. De omwonende heeft tijdens de zitting bevestigd dat deze maatregelen ervoor hebben gezorgd dat zij bij recente evenementen minder geluidsoverlast heeft ervaren. Nu de geluidsvoorschriften en de onderliggende geluidsplannen niet worden betwist, is alles volgens de Afdeling in orde. De gemeente heeft de voorschriften toereikend mogen achten om te waarborgen dat het woon- en leefklimaat niet onaanvaardbaar wordt aangetast.

halsten divider copy 6